Praatjesmaker

Dr. Femke de Groof doet onderzoek naar prematuren met een zwangerschapsduur van 32-36 weken. Ze vroeg zich onder andere af wat de feitelijk gerealiseerde voedingsinname in de neonatale fase is en of het geven van een hogere eiwitinname volgens de aanbevelingen van ESPGHAN, door middel van parenterale voeding, belangrijk is voor de latere ontwikkeling van deze prematuren. Meer dan 80% van de prematuur geboren kinderen worden geboren na een zwangerschapsduur van 32 tot 36 weken. Dit zijn matig en laat prematuren. De Groof: ‘Om te achterhalen wat deze prematuren binnenkrijgen en of de eiwitinname invloed heeft op hun ontwikkeling, hebben we de dagelijkse eiwitinname in de eerste levensweken van 200 matig en laat prematuren bijgehouden en berekend. Er was een follow-up bij 6 weken, 3 maanden, 6 maanden en 1 en 2 jaar.’ De Groof Extra eiwit lijkt niet positief voor ontwikkeling De Groof was ook benieuwd hoe de kinderen groeien en zich ontwikkelen in de eerste levensjaren. Op de gecorrigeerde leeftijd van 2 jaar is de Bayley Scales of Infant and Toddler Development afgenomen. De test meet de domeinen cognitie, taal, motoriek, sociaal emotioneel- en adaptief gedrag. ‘Verder bepaalden we lengte en gewicht en hadden ouders een gesprek met een arts’, aldus De Groof. ‘Het lijkt dat extra eiwit in de eerste levensweken geen verbetering gaf in de ontwikkeling bij 2 jaar. In tegendeel, we zagen een niet significante negatieve trend waarbij 1 g/kg/week aan extra eiwit is geassocieerd met lagere cognitieve, taal en motorische uitkomsten op de gecorrigeerde leeftijd van 2 jaar. Deze negatieve trend was het grootst in de groep die 7 dagen behandeld werd voor een infectie danwel teruggeplaatst werden naar de NICU in verband met een respiratoire insufficiëntie.’ Parenteraal voeden nodig? Prematuren geboren vóór 34 weken zwangerschapsduur krijgen momenteel na de geboorte standaard parenterale voeding naast enterale voeding. Dit om de (onder andere volgens ESPGHAN) aanbevolen hoeveelheden nutriënten te kunnen behalen en daarmee de groei te stimuleren. De Groof: ‘Of we een hoge eiwitintake bij matig en laat prematuren middels parenterale voeding moeten nastreven, is nog maar de vraag. De aanbevelingen zijn afgeleid van hoeveelheden die berekend zijn voor vroege prematuren, de groep geboren vóór 34 weken zwangerschap, maar niemand heeft gekeken of deze aanbevelingen bij matig en laat prematuriteit ook nodig zijn. Tegelijkertijd kent parenterale voeding niet alleen significante kosten en logistieke uitdagingen, maar tevens risico op complicaties zoals sepsis. We hebben een onderzoeksvraag ingediend bij NutriSociety omdat we willen onderzoeken of het positieve effect van meer eiwit nastreven via parenterale voeding opweegt tegen het risico van sepsis. Daarbij laten steeds meer studies zien dat je sneller enteraal kan ophogen.’ Meer ziekenhuisopnames De kinderen zijn inmiddels wat ouder en De Groof onderzoekt de kinderen langer dan de eerste 2 levensjaren. Daarom is ze blij met arts-onderzoeker Mark Bosch die in de dossiers van de 200 kinderen uit het onderzoekscohort heeft gekeken wat de kinderen in de eerste 5 jaren van hun leven aan ziektes hebben gehad of waarom ze het ziekenhuis bezocht hadden. De Groof: ‘Het was fijn dat onderzoekers Anne Lafeber en Sophie de Roos en research verpleegkundige Linda van Meurs gedurende de eerste levensjaren van de kinderen alles zo goed bijgehouden hadden. Bosch ontdekte daardoor dat matig en laat prematuren meer ziekenhuisopnames hadden in het eerste levensjaar en in de jaren daarna dan à terme geboren kinderen. Bosch zag bij 12,5% van de kinderen een motorische achterstand, 9,4% van de kinderen had een spraak-taalachterstand, bij 18,2% was sprake van chronische oorontsteking waarvoor ze buisjes kregen of een operatie aan keel- en/of neusamandelen en een derde is ooit verwezen naar een fysiotherapeut. Vooral de voedingsproblemen en spraaktaalachterstand verrasten ons. Bij 37% van de kinderen was sprake van voedingsproblemen zoals “picky eating”. Mogelijk heeft de spraaktaalachterstand te maken met het chronische beloop van otitis media en zouden we daar alerter op moeten zijn’. De Groof pleit voor een langere follow-up voor matig en laat prematuren: ‘Het is een vergeten groep, waar niet veel onderzoek naar gedaan is. Door deze groep meer te onderzoeken én langer te volgen kan er waar nodig eerder verwezen worden en krijgen we beter zicht op welke interventies het beste bij deze kinderen passen, ook als ze al wat ouder zijn. De groep wordt volgend jaar 9 en dan zullen we ze opnieuw vragen voor een groei- en ontwikkelingsstudie. We zijn heel benieuwd hoe deze kinderen het op school doen en of er een standaard follow-up zou moeten komen.’ • vergeleek de eiwitinname met de ESPGHANrichtlijn: ‘Slechts 29,5% van de matig en laat prematuren met een gewicht boven 1.800 gram haalde de aanbevolen hoeveelheid eiwit van 1,5 g/kg/dag op dag 1. Op dag 7 haalde 64,4% de aanbeveling van minimaal 2,5 g/kg/dg aan eiwit, met een gemiddelde inname van 2,9 g/kg/d. Van de kinderen tussen 1000 en 1800 gram haalde slechts 50% de ESPGHAN richtlijn van 3,5 g/kg/dg, met een gemiddelde inname van 3,4 g/kg/dg.’ Voedingsinname en ontwikkeling prematuren Dr. Femke de Groof Kinderarts-neonatoloog Noordwest Ziekenhuisgroep Alkmaar Onderzoek 17 ‘Of we een hoge eiwitinname bij late prematuren middels parenterale voeding moeten nastreven, is nog maar de vraag’ Scan de QR-code voor de ESPGHAN-richtlijn

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=