Stichting Informatie Dierproeven

Genetisch gewijzigde dieren 4 Het erfelijk materiaal bevat de genen die nodig zijn voor de aanmaak van eiwitten. Sommige genen spelen een rol bij de ontwikkeling van ziekten. Zo verhoogt een bepaald gen de kans op borstkanker. Om de genetische basis van ziekten beter te begrijpen, gebruiken onderzoekers dieren waarbij één of meer genen veranderd zijn. Hierdoor kan de werking van genen worden bestudeerd. In sommige gevallen wordt een ziektebeeld opgeroepen. De meeste dierproeven op genetisch gewijzigde dieren zijn verricht op muizen. Ze zijn gefokt in het eigen laboratorium, verkregen van collega-onderzoekers of gekocht. Identieke dieren vereist Voor onderzoek met genetisch gewijzigde dieren moeten altijd meer dieren worden gefokt dan daadwerkelijk in de proef worden gebruikt, omdat: • dieren soms niet van het voor de proef gewenste geslacht zijn • de gewenste genetische samenstelling hebben • dieren soms niet de voor de proef gewenste leeftijd hebben • ex-fokdieren meestal niet geschikt zijn voor experimentele doeleinden. Hoe krijg je 60 genetisch gewijzigde muizen? Stel dat voor onderzoek naar borstkanker 60 vrouwtjesmuizen nodig zijn. Dan moeten hiervoor 170 gewijzigde muizen worden gefokt. Minimaal, want dit rekenvoorbeeld gaat uit van een ‘ideale situatie’, waarbij elke paring 4 mannetjes en 4 vrouwtjes ter wereld brengt. Je begint met 2 muizen. Daaruit komen 8 jongen: 4 mannetjes en 4 vrouwtjes. Deze 8 muizen krijgen 32 jongen: 16 mannetjes en 16 vrouwtjes. Deze 16 mannetjes en 16 vrouwtjes zorgen vervolgens voor 128 muizen: 64 mannetjes en 64 vrouwtjes, die je dan kunt gebruiken voor het onderzoek. 8 MUIZEN 4 vrouwtjes 32 MUIZEN 16 vrouwtjes 128 MUIZEN 64 vrouwtjes 2 MUIZEN 1 vrouwtje Totaal 170 muizen

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=