Stichting Informatie Dierproeven

Als een dierproef gepaard gaat met pijn voor het dier, moet de onderzoeker deze pijn zo veel mogelijk voorkomen of verlichten. Bijvoorbeeld door behandelingen onder verdoving uit te voeren en/of door pijnstillers te geven. Toestand dieren na proef De dieren die na het einde van de proef in leven zijn gelaten, kunnen indien mogelijk worden ingezet bij een volgende proef. In 2021 zijn 4.204 dieren hergebruikt. Sommige dieren worden na gebruik in een proef herplaatst op een voor hen geschikte locatie; honden kunnen bijvoorbeeld naar een particulier huishouden. “Doet het pijn, zo’n dierproef?“ In Nederland spreken we bij dierproeven niet over pijn, maar over ‘ongerief’. Daarmee bedoelen we meer dan pijn. Ook stress, alleen-zijn, angst en ziekte worden meegerekend. De wet classificeert ongerief als licht, matig of ernstig. Dieren die zonder voorafgaande handeling onder verdoving gedood worden, moeten worden geregistreerd als terminaal onder anesthesie. Verfijning van dierproeven, één van de 3V’s (zie hoofdstuk 9), is erop gericht om het ongerief voor proefdieren te verminderen. En hun welzijn zo veel mogelijk te bevorderen. Hierbij kun je denken aan pijnbestrijding en kooiverrijking. Mate van ongerief 3 Proefdieren en pijn 57,8% 35,6% 5,6% 1%

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=