De VBS

A ls lerarenopleider houd ik me dagelijks bezig met het leren van leraren. In de zogenaamde ‘initiële’ lerarenopleiding bouwen we aan een basisset routines en een stevige kapstok om nieuwe kennis en vaardigheden aan op te blijven hangen. Je bent dus niet klaar met leren als je de opleiding afrondt. Logisch ook, want het beroep van leraar is uitermate complex. Onderzoek naar hoe leraren leren, laat zien dat hiervoor niet alleen een uitgebreid repertoire van effectieve routines nodig is, maar dat de complexiteit van de klas en school ook vraagt dat leraren in staat zijn om deze routines aan te passen, uit te breiden of te vervangen. Wat een leraar moet kunnen, is vastgelegd in Wettelijke Bekwaamheidseisen. Steeds vaker wordt gepleit voor een onderscheid tussen start- en vakbekwame leraren, waarmee erkend wordt dat leraren in de eerste jaren voor de klas nog een grote ontwikkeling doormaken. Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat startende leraren met name verbeteringen laten zien in klassenmanagement, het creëren van een veilig en prettig klassenklimaat en het geven van heldere instructies. Nationale en internationale studies laten echter ook zien dat ontwikkeling kan stagneren en soms zelfs daalt met het aantal beroepservaringsjaren. Stagnatie zien we met name op complexere taken zoals het inspelen op individuele verschillen tussen leerlingen, het motiveren van leerlingen en het aanleren van leerstrategieën. Ervaring voor de klas is dus geen garantie voor succes. En doorgaande professionalisering is geen overbodige luxe. Maar waar kies je voor? En moet iedere leraar hetzelfde kunnen, of organiseer je het onderwijs zo dat ieder zijn expertise aanvullend wordt benut? Uit twee landelijke onderzoeken in 2022 blijkt dat Nederlandse leraren het vaakst kiezen voor professionalisering in de vorm van een congres of een kortdurende cursus. Minder dan 20% kiest voor een langdurige opleiding (acht of meer dagen). En dat terwijl onderzoek naar effectieve professionalisering laat zien dat een effectief traject juist van langere duur is, waarbij mogelijkheden zijn om zelf te oefenen in de klas, samen met collega’s te leren en de verbinding te leggen tussen hetgeen geleerd wordt en de organisatie en cultuur van de eigen school. Zijn die trajecten er? En zo ja, zijn ze voldoende vindbaar voor leraren? Dat laatste in ieder geval niet, blijkt uit onderzoek van DUO in 2022: meer dan de helft van de respondenten in het po en vo geeft aan dat het niet eenvoudig is om het aanbod van professionaliseringsactiviteiten (en alle aanbieders die er zijn) met elkaar te vergelijken op niveau, investering, werkvorm en effectiviteit. Een stap in de goede richting is het recent gestarte groeifondsproject Nationale Aanpak Professionalisering Leraren (NAPL). NAPL beoogt een duurzame infrastructuur te ontwikkelen voor professionalisering van leraren in het po, vo en het middelbaar beroepsonderwijs. Vanuit landelijke ontwikkelpaden (van start- naar vakbekwaam én ontwikkelpaden naar expertrollen) worden professionaliseringstrajecten inzichtelijk gemaakt en ontwikkeld binnen onderwijsregio’s. Consensus over ontwikkelpaden en bijbehorende niveaus, in combinatie met een landelijk systeem van kwaliteitszorg om de kwaliteit van trajecten te borgen, maakt het mogelijk om opleidingstrajecten met elkaar te vergelijken en te ordenen. Zodat je als leraar en als team gerichte beslissingen kunt maken over professionalisering. Dat is stap één. Een logische en noodzakelijke volgende stap is structurele inbedding in HR-beleid, zodat de taken en rollen blijven aansluiten bij wat iemand leert en wat in het team nodig is. Doorgaande professionalisering: geen overbodige luxe Column Tekst Anne Fleur Kortekaas-Rijlaarsdam, Universitair Hoofddocent Onderwijswetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam Anne Fleur Kortekaas-Rijlaarsdam

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=