Inleiding 3 1. Inleiding: ‘Wíj hebben er maar vijftien’ Het was een gesprek met een ervaren onderwijsbestuurder en beleidsadviseur over inclusiever onderwijs. En ik vroeg naar de thuiszitters: je zou denken dat het realiseren van inclusie begint met het aanpakken van thuiszitten. Zij staan nu immers helemaal buiten het onderwijs. Niets is minder waar: inclusie gaat meestal over het terugdringen van de verwijzingen naar speciaal onderwijs. ‘We hebben er maar vijftien’, was de stelling. ‘Hoe zit het met het geoorloofd verzuim?’, vroeg ik. ‘Vrijstellingen bedoel je?’ ‘Nee, ik bedoel jeugdigen die zich al heel lang ziekmelden’. Stilte. ‘Die zijn toch bekend bij leerplicht?’. ‘Nee, die zijn meestal niet bekend’. De aandacht voor thuiszitters duurde niet lang. Het leek te onbeduidend (‘maar vijftien’) om hier prioriteit aan te geven. Dit gesprek illustreert precies wat er fout gaat in Nederland. Er zijn te veel definities en te veel afzonderlijke regels. En de termen lijken eenzelfde lading te dekken (‘vrijstelling’ en ‘geoorloofd verzuim’). Ik vraag altijd door om te checken of we het over dezelfde leerlingen hebben. Maar vooral: we denken dat er onderwerpen zijn die groter of belangrijker zijn. Een andere kijk op thuiszitten begint met het besef dat er veel factoren zijn die een rol spelen, maar dat het ook een signaal is van problemen in het systeem van onderwijs en jeugdhulp. Verhalen van thuiszitters laten vaak zien dat de problemen klein beginnen doordat onderwijs en gemeenten in de basis nog niet tegemoet kunnen komen aan dat wat leerlingen nodig hebben. Eventueel benodigde ondersteuning moet vaak op vraag van ouders ‘van buiten’ moet komen en het aanvragen en organiseren daarvan verloopt met vele hobbels. Ouders, leerlingen en ook professionals dolen door de domeinen. Een kind dat thuis komt te zitten betaalt daarvoor een hoge rekening, maar voor veel meer jeugdigen geldt dat zij mentale problemen ervaren waar al dan wel of niet aan tegemoet wordt gekomen (Unicef, 2020). Thuiszitters vormen het topje van de ijsberg van een veel groter onderliggend probleem. In deze publicatie gaat het om de vraag hoe we ons onderwijs en ondersteuningsaanbod zo organiseren dat alle leerlingen met plezier naar school kunnen. Onderwijs zou geen systeem moeten zijn waar leerlingen ‘uit vallen’, maar waar alles aanwezig is wat ze nodig hebben om gezond op te groeien. Er is dus inzicht nodig in factoren die ervoor zorgen dat leerlingen gaan verzuimen om te voorkomen dat het zover komt. En mocht er dan toch sprake zijn van tijdelijke uitval, dat er snelle, tijdelijke ondersteuning beschikbaar is om te werken aan herstel. In dit paper staat beschreven hoe regio’s daar werk van kunnen maken door inzicht te bieden in factoren die nu belemmeren dat een goede aanpak tot stand komt. Alleen kennis en inzicht over wat beter kan is echter niet voldoende, er is vooral lef en durf nodig: om toe te geven dat wat we deden en doen niet werkt, dat we met zijn allen dolen en dwalen én er is een bereidheid nodig om nieuwe wegen in te slaan.
RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=