Stichting Informatie Dierproeven

Als een dierproef gepaard gaat met pijn voor het dier, moet de onderzoeker deze pijn zo veel mogelijk voorkomen of verlichten. Bijvoorbeeld door behandelingen onder verdoving uit te voeren en/of door pijnstillers te geven. Toestand dieren na proef De dieren die na het einde van de proef in leven zijn gelaten, kunnen soms worden ingezet bij een volgende proef. In 2022 zijn 5.324 dieren hergebruikt. Sommige dieren worden na gebruik in een proef herplaatst op een voor hen geschikte locatie; honden kunnen bijvoorbeeld naar een particulier huishouden. Mate van ongerief In Nederland spreken we bij dierproeven niet over pijn, maar over ‘ongerief’, ofwel de aantasting van het dierenwelzijn. Daarmee bedoelen we meer dan pijn. Ook stress, alleen-zijn, angst en ziekte worden meegerekend. De wet classificeert ongerief als licht, matig of ernstig. Dieren die zonder voorafgaande handeling onder verdoving gedood worden, moeten worden geregistreerd als terminaal onder anesthesie. Verfijning van dierproeven, één van de 3V’s (zie hoofdstuk 9), is erop gericht om het ongerief voor proefdieren te verminderen. En hun welzijn zo veel mogelijk te bevorderen. Hierbij kun je denken aan pijnbestrijding en kooiverrijking. Mate van ongerief 3 Proefdieren en pijn Genetisch gewijzigde dieren 4 Het erfelijk materiaal (DNA) bevat de genen die nodig zijn voor de aanmaak van eiwitten. Sommige genen spelen een rol bij de ontwikkeling van ziekten. Zo verhoogt een afwijking in een bepaald gen de kans op borstkanker. Om de genetische basis van ziekten beter te begrijpen, gebruiken onderzoekers dieren waarbij één of meer genen veranderd zijn. Hierdoor kunnen de onderzoekers de werking van deze genen bestuderen. In bepaalde gevallen, afhankelijk van het type onderzoek, wordt een ziektebeeld veroorzaakt. De meeste dierproeven op genetisch gewijzigde dieren zijn verricht op muizen. Ze zijn gefokt in het eigen laboratorium, verkregen van collega-onderzoekers, aangekocht of in eigen beheer gemaakt als de lijn nog niet beschikbaar is. Identieke dieren vereist Voor onderzoek met genetisch gewijzigde dieren moeten altijd meer dieren worden gefokt dan daadwerkelijk in de proef worden gebruikt, omdat: • dieren soms niet van het voor de proef gewenste geslacht zijn • ze niet de gewenste genetische samenstelling hebben. • dieren soms niet de voor de proef gewenste leeftijd hebben • ex-fokdieren meestal niet geschikt zijn voor experimentele doeleinden. Hoe krijg je 60 genetisch gewijzigde muizen? Stel dat voor onderzoek naar borstkanker 60 vrouwtjesmuizen nodig zijn. Dan moeten hiervoor 170 gewijzigde muizen worden gefokt. Minimaal, want dit rekenvoorbeeld gaat uit van een ‘ideale situatie’, waarbij elke paring 4 mannetjes en 4 vrouwtjes ter wereld brengt. Je begint met 2 muizen. Daaruit komen 8 jongen: 4 mannetjes en 4 vrouwtjes. Deze 8 muizen krijgen 32 jongen: 16 mannetjes en 16 vrouwtjes. Deze 16 mannetjes en 16 vrouwtjes zorgen vervolgens voor 128 muizen: 64 mannetjes en 64 vrouwtjes, die je dan kunt gebruiken voor het onderzoek. 8 MUIZEN 4 vrouwtjes 32 MUIZEN 16 vrouwtjes 128 MUIZEN 64 vrouwtjes 2 MUIZEN 1 vrouwtje Totaal 170 muizen 52,4% 40,2% 1% 6,4%

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=