34 35 A13b Botanisch hooiland - instandhoudingsbeheer Beschrijving Goed ontwikkelde botanische graslanden hebben vaak een wat pollige structuur en verspreid voorkomende kruiden door verschralingsbeheer. In de kleinschalige landschappen vormen deze hooilanden samen met heggen, singels, bosranden en poelen een afwisselend landschap waar soorten als steenuil, braamsluiper, geelgors, vleermuizen en amfibieën zich thuis voelen. Op de percelen groeien kruiden als pinksterbloem, boterbloem, margriet en leeuwentand. Langs de uiterwaarden liggen veel grotere stroomdalgraslanden. Op de oeverwallen komen soorten voor als kruisdistel, gele morgenster en ratelaar, terwijl in de kommen een meer grassige vegetatie staat. De koekoek, steenuil, kerkuil en kwartelkoning voelen zich hier thuis. Doorgaans wordt in de rivierkommen het pakket Botanisch hooiland voor glanshaverhooiland (A13b.18.03) afgesloten. Dit botanisch hooiland pakket wordt alleen op percelen in het kleinschalige cultuurlandschap, of op waardevolle oeverwallen afgesloten. Een of meer aansluitende botanische hooilanden zijn bij voorkeur maximaal 3 ha groot. Wanneer het een groter aaneengesloten open gebied betreft, dan wordt in samenspraak met de veldcoördinator het gebied aangekleed met heggen, struweel of bomen. Werkwijze Het eerste jaar dat een perceel volgens dit pakket wordt beheerd, wordt het beoordeeld door de ecoloog. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de landschappelijke ligging en de mate van verschraling. Op basis van de ecologische beoordeling kan het beheer voortgezet, gewijzigd of gestopt worden. De ecologische beoordeling vindt plaats volgens de veldgids ‘Ontwikkelen kruidenrijk grasland’ en de daarin opgenomen tabel ‘Graslandtypen en karakteristieke plantensoorten’ (Schippers et al., 2012). Pakketvoorwaarden 1. Het gewas wordt jaarlijks minimaal 1 keer gemaaid en afgevoerd. a. Maaien is niet toegestaan voor 15 juni, tenzij de botanische beoordeling van de ecoloog anders adviseert. b. Het gewas dient voor 15 september gemaaid en afgevoerd te zijn. 2. Beweiding is van 1 maart tot 1 augustus niet toegestaan. Van 1 augustus tot 1 maart is beweiding toegestaan naar draagkracht, met een maximale veebezetting van 2 GVE/ha. Eventuele gerichte drukbegrazing voor een korte periode is mogelijk in overleg met de veldcoördinator. 3. Indien aanwezig, moet het vee over de gehele oppervlakte van de beheereenheid worden verspreid. Periodiek overzetten van vee binnen de beheereenheid met behulp van (tijdelijke) rasters is alleen toegestaan voor botanische doeleinden, in overleg met de veldcoördinator. 4. Bijvoeren is niet toegestaan. 5. Minimaal 4 verschillende indicatorsoorten zijn in transect aanwezig in de periode 1 april tot 1 oktober (groeiseizoen). 6. De beheereenheid wordt niet bemest, bekalkt en er wordt geen bagger opgebracht. Instandhoudingsbemesting wordt in overleg met de veldcoördinator bepaald. 7. Het perceel heeft voldoende ecologische waarde. De frequentie van de ecologische beoordeling wordt door de ecoloog bepaald. 8. Onder pakket A13b.18.04/A13b.23.04 blijft per maaibeurt 10% van het gewas staan. De locatie van deze 10% varieert per maaibeurt over het perceel. 9. Percelen die door de ecoloog beoordeeld worden als een type 4 “bloemrijk grasland” volgens de veldgids “ontwikkelen kruidenrijk grasland”, vallen onder pakket A13h. 10. (Sloot)maaisel moet binnen een maand zijn afgevoerd. Pakketten Veluwe | Utrecht Oost A13b Botanisch hooiland - instandhoudingsbeheer A13b.18.04 | A13b.23.04 Botanisch hooiland - instandhoudingsbeheer 10% laten staan A13h Botanisch hooiland - bloemrijk grasland Toelichting GVE (Grootvee-eenheid): Stieren, koeien en andere runderen ouder dan 2 jaar 1,00 GVE Paardachtigen ouder dan 6 maanden 1,00 GVE Runderen vanaf 6 maanden maar niet ouder dan 2 jaar 0,60 GVE Runderen jonger dan 6 maanden 0,40 GVE Schapen, lammeren en geiten 0,15 GVE 11. Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid. 12. Klepelen is niet toegestaan. 13. Bestrijding van haarden akkerdistel, ridderzuring, jakobskruiskruid en invasieve exoten is verplicht. 14. Uitsluitend gebruik van chemische onkruidbestrijding op max. 10% van de beheereenheid en met toestemming van de veldcoördinator.
RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=