Bescherming in beweging Utrecht-West

73 72 verbaal. Welke feiten worden beschreven is onvermijdelijk een keuze. Die keuze moet worden onderbouwd vanuit de vraag, de subjectieve verhalen van de betrokkenen, overige waarnemingen en informatie en de theoretische kennis die de medewerker wil toepassen. De normatieve waardering moet inzicht geven in welke criteria de medewerker toepast om tot weging van de situatie te komen. Daarbij moet ook de keuze van de criteria worden onderbouwd. Een criterium kan gebaseerd zijn op de wet, op beleid, op wetenschappelijke kennis of op maatschappelijke opvattingen. De keuze voor de volgende stap moet logisch volgen uit de analyse en er moeten alternatieve stappen worden besproken. Het bovenstaande is meer uitgebreid met veel voorbeelden beschreven in A.J. van Montfoort (2020) Professionele oordeelsvorming in het sociaal domein. Woerden: Uitgeverij De vier vensters. 3.4 Hulpverlenen, verwijzen en volgen 3.4.1 Visie op hulpverlenen Vraagverkenning, oordeelsvorming en hulpverlening zijn wel te onderscheiden, maar het zijn elementen van één geheel. Het hoort bij het vak van de jeugd- en gezinswerker om steeds in samenspraak met de gezinsleden structuur aan te brengen. Vóór ieder gesprek moet duidelijk zijn wat het doel, de aard, de onderwerpen en de duur van het gesprek zijn en na ieder gesprek past een korte terugblik. De basis van de bemoeienis van het lokale team met het gezin is toestemming van de gezinsleden op basis van volledige informatie. Daarvoor moeten de gezinsleden weten wat er gaat gebeuren, wat de status is van het gesprek en wat er met de informatie uit het gesprek gaat gebeuren. Precies dezelfde basis ligt onder de 3 4 wettelijke verplichting van een hulpverleningsovereenkomst of een ondersteuningsplan. Door in ieder gesprek stil te staan bij het onderwerp en het doel en door op gezette tijden de vraag te stellen wat er nog nodig is voordat de hulp kan worden afgesloten, is er geen noodzaak van een algemeen maximum aan het aantal gesprekken of aan de termijn van de begeleiding. De jeugd- en gezinswerker stelt zichzelf en de gezinsleden de vraag: ‘wat gebeurt er als wij stoppen?’ En: ‘wat moet er nog veranderen voordat we kunnen stoppen?’ De instelling van het lokale team is dus zowel ‘doen wat nodig is’ als ‘niet doen wat niet nodig is’. Op deze manier zijn er contacten van één gesprek en contacten die een jaar of langer doorgaan. Bij een langere duur gaat de frequentie van het contact omlaag. Ook zijn er gezinnen die meer dan eens terugkomen, bijvoorbeeld omdat er nieuwe problemen opdoemen, oude problemen terugkeren of de draagkracht onder druk staat door ingrijpende levensgebeurtenissen. Het lokale team beoordeelt iedere vraag opnieuw op zijn merites. Er wordt in Nederland veel tijd en energie besteed aan discussies over de vraag wat ‘hulpverlenen’ is, alsof hulpverlenen zeer exclusief is, iets met een hoge muur eromheen. Nog meer energie wordt er besteed aan het definiëren van activiteiten als ‘niet-hulpverlenen’. Dit heeft geleid tot een enorme wildgroei aan ‘regisseurs’. Typerend is dat er de afgelopen jaren diverse functiebenamingen zijn bedacht om te benadrukken dat deze mensen geen hulp verlenen: Casemanager, Casusregisseur, Cliëntondersteuner, Coördinator met jeugdexpertise, Consulent triage, Gebiedsgebonden professional, Generalist, Gezinsadvocaat, Gezinscoach, Gids, Jeugdconsulent, Jeugdprofessional, Jeugdwerker, Jeugd- en gezinscoach, Jeugd- en gezinsgeneralist,

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=