45 44 en zorgpunten is oneindig. De regels van wet en beleid zijn zo algemeen dat de beroepskracht zelf moet bedenken hoe de vraag van de cliënt en de brede opvoedingssituatie van een kind past in het beleid. Behalve de variatie is er ook het probleem dat de beroepskracht niet alles kan weten over een gezin en dat de verhalen die de beroepskracht te horen of te lezen krijgt voor een substantieel deel onzeker, omstreden en voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Beroepskrachten moeten in concrete gevallen beslissingen nemen die grote gevolgen kunnen hebben voor gezinsleden en ze moeten die beslissingen nemen op basis van informatie die onvolledig en deels onzeker en omstreden is. Bescherming in beweging vernieuwt vanuit de uitvoering. Jeugdhulp en jeugdbescherming hebben te maken met hoge, abstracte en soms onrealistische verwachtingen bij politici en in de media. Ook gezinsleden hebben soms verwachtingen die onmogelijk (allemaal) kunnen worden waargemaakt. Onrealistische verwachtingen kunnen een grote druk leggen op de medewerkers en dat kan een van de oorzaken zijn van een hoog personeelsverloop. Het hoort bij Bescherming in beweging om met veel inzet en creativiteit samen te zoeken naar oplossingen en om helder te zijn over de grenzen van jeugdhulp en jeugdbescherming. In het huidige stelsel wordt niet ieder kind altijd volledig beschermd. Een nieuw stelsel heeft natuurlijk het doel om het beter te doen, maar in ieder stelsel van professionele jeugdhulp en jeugdbescherming blijft er een grens aan wat beroepskrachten, instanties en de overheid kunnen voorkómen en kunnen herstellen. Het blijft voorkomen dat kinderen worden mishandeld. Sommige kinderen verliezen het contact met een van hun ouders. Een deel van de ouders blijft na de scheiding langdurig ruzie maken. Het opvoedingsklimaat is in een aantal gezinnen suboptimaal. Er blijven jongeren die overlast veroorzaken en er blijft jeugdcriminaliteit bestaan. De regering, de gemeenten, de bestuurders en de beroepskrachten kunnen beloven dat ze alles doen wat in hun macht ligt om gezinnen te helpen en kinderen te beschermen. Maar ze moeten niet beloven dat dit altijd mogelijk is. Als er problemen blijven bestaan en nu en dan ernstige incidenten zijn, dan betekent dat niet altijd dat de medewerkers hun werk niet goed gedaan hebben. Er is een verschil tussen ‘fout gegaan’ en ‘fout gedaan’. 2.1.4 Professionele oordeelsvorming en beslissen In sociaal werk en jeugdhulp, inclusief de jeugdbescherming, is veel aandacht voor methodisch handelen van de beroepskracht. De beroepskracht moet contact maken met de gezinsleden en moet met iedere betrokkene een constructieve werkrelatie (of werkalliantie) opbouwen. Daarbij is de basishouding van de beroepskracht essentieel en tevens gaat het om gesprekstechnieken, inzicht in gezinsrelaties en kennis over reactiepatronen van mensen die onder druk staan. Dit deel van het vak is gericht op de interactie met de gezinsleden. Naast de interactie is het nodig om systematisch na te denken over oordeelsvorming en beslissingen. In de hulpverlening en de jeugdbescherming worden veel beslissingen genomen. Zowel in de jeugdzorg als breder in de zorg is ‘samen beslissen’ een populaire term. Er is onder meer een richtlijn met die titel11. Daarmee wordt bedoeld dat de hulpverlener streeft naar overeenstemming met de gezinsleden over welke beslissingen er op welk moment worden genomen. Dat is uiteraard zeer gewenst. Toch heeft de term ‘samen beslissen’ ook een risico: het kan onhelder maken wie verantwoordelijk is voor welke beslissing. Er zijn 11 “Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp.” www. richtlijnenjeugdhulp.nl/samenbeslissen-over-passende-hulp. In de Engelstalige literatuur wordt dit joint decision making genoemd.
RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=