113 112 eerdere afweging van haar collega. Toch hoort in het proces van oordeels- en besluitvorming over spoedingrijpen wel dat vragen opnieuw gesteld worden. Dat hoort bij beslissen in een onzekere en steeds veranderende situatie. Dit vergt veel van de medewerkers aan beide kanten en het voortdurende gesprek in een dergelijke gezamenlijke oordeelsvorming moet daarom ook aandacht krijgen in de deskundigheidsbevordering van de medewerkers van elke instantie in deze keten. Tegenspraak De werkgroep stelt vast dat iedere instelling het belang van tegenspraak onderkent en dat dit is ingebed in de interne oordeels- en besluitvorming van de organisaties. De Raad voor de Kinderbescherming bespreekt de verschillende perspectieven in een overleg waarbij altijd twee raadsonderzoekers, een gedragsdeskundige en een jurist aanwezig zijn. Dit kan derhalve leiden tot een andere positie dan een raadsonderzoeker eerder met het lokale team/ Veilig Thuis heeft besproken. Het is belangrijk dat ook in de lokale teams en bij Veilig Thuis voortdurend tegenspraak wordt georganiseerd. Het organiseren van tegenspraak kan door iemand de rol van ‘advocaat van de duivel’ te geven. Meestal zijn er tegenstrijdige visies op wat er aan de hand is en wat er moet gebeuren in de verhalen van alle betrokkenen. Die kunnen worden ‘door-gedacht’: ‘stel dat deze vader gelijk heeft, en we zijn kijk op het geheel volgen, wat zien we dan?’ Etc. Wie en wat veroorzaken druk en wat zijn de verwachtingen? In de gesprekken tussen het lokale team/ VT en de Raad is het belangrijk dat de verwachtingen worden uitgesproken en dat vage uitspraken concreet gemaakt worden. De werkgroep noemt als voorbeeld uit de praktijk dat bij de Raad een mail binnenkomt waarin staat: “een spoedverzoek wordt overwogen.” Het is op dat moment onduidelijk wie een spoedverzoek overweegt, wanneer, op basis van welke informatie en of hierover al is gesproken met de gezinsleden. Voorts is het helpend om open te communiceren over de achtergrond van een vraag. Een vraag om een spoedonderzoek komt voort uit druk die de vrager ervaart. Waar komt deze druk vandaan? Is dat ongerustheid van de vrager uit eigen waarneming in het gezin? Is het druk die het lokale team ervaart van bijvoorbeeld een ouder, een familielid, de school, de politie, etc.? De aanvrager heeft in dat opzicht te maken met een ‘achterban’. Het helpt als de Raadsmedewerker oog heeft voor de druk die de aanvrager ervaart en daar vragen over stelt. Dat kunnen creatieve vragen zijn, maar ook bekende ‘sleetse’ vragen zoals: ‘wat is het ergste wat er realistisch gezien kan gebeuren als we niets doen?’ En: ‘wat is voor jou het grootste probleem’ of ‘wat is jouw grootste zorg?’ Opmerkingen van de Raad kunnen verkeerd vallen bij de aanvrager. Een reactie als: ‘je moet eerst nog met de moeder gaan praten’ kan bij de aanvrager het gevoel oproepen dat de raadsonderzoeker zich als opdrachtgever opstelt en de deskundigheid van de aanvrager in twijfel trekt. Het is van belang door te praten over waar dit vandaan komt. De raadsonderzoeker heeft ook een ‘achterban’. De Raad moet een verzoek verdedigen bij de rechter. Stel dat de aanvrager niet gesproken heeft met een van de ouders met gezag, dan weet de Raad dat de rechter een verzoek zal afwijzen, althans zal eisen dat eerst dit gesprek plaatsvindt. Bevraag elkaar hierop, vermijd het gebruik van containerbegrippen en ga na of je elkaar goed begrepen hebt. Dit kan zowel lopend het proces van het spoedverzoek, als naderhand om met een open en lerende blik samen terug te kijken.
RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=