40 TIJDSCHRIFT VOOR BEGELEIDINGSKUNDE PRAKTIJK EN PROFESSIONAL het heeft mij gevormd tot wie ik nu ben en daar mag ik trots op zijn. Er zal daarom in deze tekst regelmatig het woord wij staan. Dat is niet bewust gegaan, maar ontstond tijdens het schrijven. Maar toen ik het zag vond ik het heel mooi. Dit is wie ik ben. Het is geen zij maar wij. TAAL Waar begin je met een onderzoek? Ik wil beginnen met taal, want waar spreken we over: welke termen gebruiken we en welke moeten we niet gebruiken? Gehandicapt, invalide, ziek, een beperking of bijzonderheid – wat is juist? Een studiegenoot vind ‘gehandicapt’ geen fijn woord, maar gebruikt de term ‘beperking’, terwijl dit eigenlijk hetzelfde is. Hoe meer ik las, hoe meer ik me bewust werd van het belang van taal op dit onderwerp. Mark van Twist schrijft in Woorden wisselen (2023) over het belang van taalgebruik: ‘Als we geen regels zouden volgen bij ons gebruik van taal en tekst, zouden we elkaar niet makkelijk kunnen verstaan. Daar is dan ook grammatica voor. De grammatica stelt regels op om aan te geven welk taalgebruik gerechtvaardigd is; wat wel en niet valt onder verstaanbaar en begrijpelijk taalgebruik. Tegelijkertijd is dit niet het hele verhaal. Het feit dat we talloze regels volgen als we met elkaar in gesprek zijn, werkt niet alleen mogelijkmakend maar heeft ook begrenzende werking. De regels bepalen immers niet alleen wat er gezegd kan worden. De eis van verstaanbaar en begrijpelijk taalgebruik mag op het eerste gezicht onschuldig lijken, maar is dat natuurlijk niet. Regels kunnen hier immers betrekking hebben op woorden die wel of niet gepast of acceptabel moeten worden geacht in een bepaalde context.’ De definitie van een handicap is volgens de Van Dale een ‘belemmering in iemands lichamelijk of verstandelijk functioneren; beperking’. Ze beperkt of belemmert je in het dagelijks leven. Dit kan zichtbaar (zoals bij een rolstoel) of onzichtbaar (bij autisme) zijn. Voor dit onderzoek gebruik ik de term handicap. Waarbij ik het dan ook heb over mensen met ik wil niet zielig gevonden worden; ik wil geen hulp, terwijl ik daardoor juist veel meer kan. Ik wil niet dat daar de focus op ligt, terwijl het een groot deel van mijn leven bepaalt en mij heeft gevormd. Ik onderzocht dit vraagstuk aan de andere kant van de oceaan, als spiegel voor mijzelf en voor de situatie in Nederland. Ik stelde mezelf de vraag wat het zou betekenen om een handicap te hebben en te willen werken in New York en Washington: is het daar beter georganiseerd of ben je juist slechter af? Tijdens het onderzoek werd ‘zij’ een ‘wij’. Dat klinkt wellicht als iets kleins, maar voor mij was dat niet zo. Ik ben geen buitenstaander die zich verdiept in een onderwerp. Ik bén het onderwerp. Mijn hele leven heb ik mij niet verbonden gevoeld op dit thema. Dat was voor mij ook vaak niet nodig, omdat ik meestal nog kon meedoen. Mijn motto was: ik doe niet alsof ik ziek ben, ik doe alsof ik beter ben. Dat ik ziek ben, daar hoef ik me niet voor te schamen. Sterker nog, JE KUNT DE WERELD NIET VERANDEREN, MAAR AL ZET JE MAAR EEN KLEINE GROEP AAN HET DENKEN, DAN IS DAT AL WINST
RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=